
Heinz Erwin van Mindeno, geboren 31 augustus 1922 te Berlijn. Zijn grootouders en vader waren Nederlanders, geboren te Rotterdam. Allen hadden een band met Berlijn. Grootvader Bernard, koopman van beroep, hield zich in Berlijn bezig met de import van sigaren en de verkoop van loten en speelkaarten. Op 20 augustus 1909 keerde het gezin terug naar Nederland en vestigde het zich, met hun vier kinderen, in Amsterdam. Een van deze vier, Jacques, de vader van Heinz, zou de banden met Berlijn niet compleet verbreken. Hij trouwde er in 1917, 27 jaar oud inmiddels, met Felicia Sellie Hirsch. Het echtpaar krijgt in Berlijn op 31 augustus 1922 een zoon, Heinz Erwin. In maart 1934 komen zij naar Nederland, nadat Hitler in 1933 aan de macht is gekomen in Duitsland. Het gezin woont in Amsterdam op de Zuider Amstellaan 186 3hg (nu de Rooseveltlaan). Jacques werkt als vertegenwoordiger in damesconfectie. In maart 1939 sluit een broer van Felicia, Hans Max Hirsch, zich ook aan bij dit gezin, eveneens gevlucht uit Duitsland.
Heinz werd in 1937 juniorlid van VAS en wist na een paar jaren reeds de sterkte van een hoofdklassespeler te bereiken. In de familie werd meer geschaakt. Zijn oom Siegfried, de jongste broer van zijn vader Jacques, was lid van ASC in Amsterdam. Hij speelde in de jaren ’20 en ’30 op het hoogste niveau in Nederland, inclusief het NK in 1938 (met verder o.a. Max Euwe en Salo Landau als deelnemers). Siegfried belandde tijdens de oorlog in Dachau, maar wist te overleven. Hij keerde terug naar Nederland en ging weer in Amsterdam wonen. Bij het NK Schaken in 1948 is hij wederom deelnemer. De naam Mindeno is gekoppeld aan een openingsvariant. In 1927 speelde Siegfried (met zwart) tegen Daniël Noteboom een Caro-Kann-partij. Na 1.e4, c6 2. Pf3, d5 3. Pc3 speelde Siegfried 3. …, Lg4. Dit staat nu bekend als de Mindeno-variant van de Caro-Kann.
Heinz ging in Amsterdam naar de HBS. Bij een razzia in 1942 wordt hij opgepakt. Zijn ouders zijn die dag niet thuis. Zij overleven allebei de oorlog. Heinz wordt naar Westerbork gestuurd. Hij werkt daar op het postkantoor. Reeds in de tijd van het vluchtelingenkamp (voor de oorlog) was er een kamporganisatie opgezet door Duitse Joden. Deze ‘Alte Kampinsassen’, personen met een rode Z als stempel in de registratie, bleven de overhand houden in de kamporganisatie toen het kamp als Durchgangslager werd gebruikt. Als gevluchte Duitse Jood had Heinz een baan in het kamp gekregen. Ook maakte hij deel uit van de Fliegende Kolonne, een groep vaak jonge mensen die de OD (Ordedienst) met hand- en spandiensten moet ondersteunen. In de praktijk komt het neer op het controleren en verspreiden van toegezonden pakjes en op het helpen van medekampgenoten met hun bagage bij binnenkomende en bij uitgaande transporten. Leden van de Fliegende Kolonne waren te herkennen aan hun bruine overalls en een band om de arm met FK. Heinz werkt bij de FK samen met Frederika van Duren, roepnaam Riel (19 maart 1922).
Het is 23 januari 1943. Riel staat op het punt om vanuit kamp Westerbork gedeporteerd te worden naar Auschwitz; ze zit al in de trein. Ze heeft eerder op de lijst gestaan, maar is de dans elke keer ontsprongen. Tien minuten voor het vertrek van de trein komt Heinz van Mindeno aangehold en zegt tegen Riel: ‘Als je met me trouwt, kan je hier blijven’!
In alle haast heeft ze overwogen wat beter is: blijven en een schijnhuwelijk aangaan met iemand waar ze na de oorlog weer van zal gaan scheiden, of naar het buitenland, naar het grote onbekende te gaan. Waardoor ze het contact zou verliezen met haar vrienden, met haar grote liefde en verloofde Thom. Riel ging voor haar verstand en negeerde haar gevoelens. Ze koos ervoor er alles aan te doen om te kunnen blijven en weer terug te kunnen keren naar haar verloofde. Ze kiest daarom voor het schijnhuwelijk met Heinz.
Dit huwelijk wordt gesloten op 19 april 1943. Het was mooi weer. Riel leent een mooie donkerblauwe jurk met witte stippeltjes van vriendin Lenie en heeft een bos bloemen. Voor Hans is een hoed en een jasje geregeld. Een medelid van de Kolonne schrijft over ‘het ideale liefdespaar’. Waarschijnlijk kwam het gevoel van liefde van de kant van Heinz en was Riel meer bezig met lijfsbehoud. In Kamp Westerbork zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog 261 stellen getrouwd. Het indrukwekkende boek “Tot de dood ons scheidt” van Saskia Aukema beschrijft deze huwelijken in het kamp.
Op dinsdag 14 september 1943 wordt het jonge echtpaar toch nog doorgestuurd. Vijfentwintig goederenwagons met 1005 gedeporteerden. Philip Mechanicus, die eerst ook op dit transport was ingedeeld, schrijft in ‘In Depot’: “Het transport is weer achter de rug: duizend man. Enige kleine variaties vallen aan te tekenen. Ongeveer honderd alte Kamp-Insassen zijn meegegaan: het begin van de liquidatie van het oude kamp, dat vier jaar geleden bevolkt werd met Joodse vluchtelingen uit Duitsland. Veel verdriet bij de achterblijvende Duitse Joden, wier leven sterk verbonden was met hen die nu zijn vertrokken en met wie zij lang samenwoonden in kleine barakken.” En ook: “Het eerste contingent voor Theresienstadt – driehonderd man – werd aan de transporttrein vastgehaakt: eveneens in goederenwagens, vijftig of zestig mensen per wagen, voor het merendeel ouden van dagen, alte Kamp-Insassen en ouders van oud-leden van de Joodse Raad, die op de Duizend-lijst zijn geplaatst. Elk hunner mocht vijftig kg bagage meenemen, die in een afzonderlijke wagon werd geladen. (Zij die naar Polen gaan, mogen slechts vijftien kg meenemen.)“.
In de wagon hebben Heinz en Riel een plek bij een spleet in de houten schotten naast de wagondeur. Ze zitten op de met stro bedekte vloer, met hun bagage als rugsteun, Het was donker en benauwd in de wagon, alleen een luchtgat in het dak en naast de deur een paar kieren. Heinz slaat een arm om Riel heen. Na een dag is het eten en drinken op, maar duurt de reis nog voort. De bestemming is Auschwitz, waar ze op 16 september aankomen. In dit vernietigingskamp worden ze bij aankomst direct van elkaar gescheiden en verliezen ze elkaar uit het oog. Het blijkt een definitieve scheiding te zijn.
Heinz wordt naar Auschwitz-Monowitz gestuurd en tewerkgesteld in de Buna-Werke, een fabriek voor de productie van synthetisch rubber. Hij overlijdt op 8 januari 1944, ‘waarschijnlijk door uitputting, ziekte of vergassing’, zoals op een overlijdensakte van het Rode Kruis uit 1950 te lezen valt. Riel kon als overlevende van de vernietigingskampen haar leven voortzetten. Haar dochter Marjoleine Oppenheim-Spangenberg schreef erover in haar aangrijpende boek met de titel: ‘Over zij en ik’.
Bronnen: Partij verloren… Gedenkboek ter herinnering aan de schakers in Nederland, die tijdens de bezetting zijn omgekomen. (Eggink & Schelfhout) | Joods Monument | Oorlogsbronnen | Stadsarchief Amsterdam | Tot de dood ons scheidt (Saskia Aukema) | Over Zij en ik (Marjoleine Oppenheim-Spangenberg) | Een schijnhuwelijk in Kamp Westerbork | Philip Mechanicus – In Depot |
Terug naar overzichtspagina
Er worden diverse bronnen gebruikt bij het opstellen van de artikelen over de 36, zoals de cartotheek en het boek ‘Partij Verloren’. Indien er aanvullingen of correcties op de betreffende artikelen zijn, neem dan contact met mij op via lode.broekman@gmail.com.